Schrijfwedstrijd 2025 - de winnende verhalen

Overige winnaars schrijfwedstrijd 2025 ("De onbekende persoon op die oude foto")


2. De bibliotheek die je terugneemt in de tijd

Door: John van Maris uit Vlaardingen

In een Nederlands fotomuseum is de foto te zien. Een mooie jonge vrouw kijkt vrolijk lachend in de camera. Op haar hoofd een bruine cloche-hoed met lint, een regenjas verraadt het jaargetijde. Ze staat op het trottoir van een brede straat met grote bomen waar nog een enkel blad aan zit. Een meter of twintig achter de vrouw, onscherp door de focus op haar gezicht, doemen twee koplampen op.
Het onderschrift luidt: “Lisa Vonk (1914-1937) was een veelbelovende Nederlandse schrijfster. Deze foto is op 24 november 1937 gemaakt door haar zus Caroline, bij de ingang van een concertzaal waar zij een lezing zou geven. Enige seconden later werd zij door de op de foto zichtbare auto aangereden en was op slag dood”.

Tijdreizen is lastig. En dan vooral naar het verleden. Natuurkundigen denken dat reizen naar de toekomst mogelijk zou moeten zijn, maar wat is daar de lol van? Je weet niet of je dan plotseling in een inmiddels overstroomd gebied terecht komt. Of dat je in een Nederland terecht komt waar niemand meer kan lezen en schrijven door overmatig smartphonegebruik. En Jasper hield juist zo van lezen.
Zo was hij ook op het spoor gekomen van Lisa Vonk.

Zijn klasgenoten vulden hun boekenlijsten met boeken die aan twee criteria voldeden, weinig pagina’s en er moest een uittreksel van zijn. Jasper was anders. Hij vond het heerlijk om in de bibliotheek te struinen op zoek naar iets bijzonders. En dat vond hij op een regenachtige novemberdag in een wat afgelegen hoekje. De kast had als opschrift “Nederlandse literatuur van vóór 1940”. Ouwe meuk dus, maar zijn aandacht werd meteen getrokken door een boekje met een helderrode kaft tussen verbleekt en vermoeid ogende boekenruggen. “Een zwaluw of een zomer” geschreven door Lisa Vonk.
Hij sloeg het boek open.

Als je zeventien bent is je leven vol nieuwigheid. Kinderdromen over carrières als politieagent of treinmachinist verschuiven naar het denken over een toekomst als advocaat of grafisch ontwerper. Nog steeds zal het beroep van accountant of salesmanager niet echt in je opkomen, maar de eerste flarden realiteitszin komen in je gedachten. Als je veertig jaar of meer moet werken is afwisseling en uitdaging toch een vereiste.
Je relatie met je vrienden verandert ook, van samen spelen naar samen ontdekken hoe spannend de wereld van de volwassenen is. Maar het meest betoverende, het meest verwarrende nieuwe is de liefde. Het moment dat je een schoolgenoot naar je ziet lachen of je even zacht je hand voelt aanraken en weet, dit moment ga ik niet meer vergeten.
Jasper had dat met Emma, die een klas lager zat. Ze woonden niet ver van elkaar en Jasper had al een paar keer als scheidsrechter een wedstrijd van haar team gefloten. Hij vond haar grappig en slim, en zij zocht hem in de wedstrijd en erna op voor kort, vriendelijk plagend commentaar op zijn fluiten. En nu, op het laatste schoolfeest, hadden ze voor het eerst veel gepraat en gelachen. En gedanst. Jasper voelde dat er een spanning was aan het einde van de avond. “Nou, ik vond het heel leuk Jasper!”. Haar ogen straalden. Hij aarzelde even, op zoek naar een mooie manier om te zeggen dat hij het ook heel leuk had gevonden en graag een keer met haar naar de fim zou willen. Of naar een concert. Of naar een museum. Hi aarzelde net te lang want Emma werd al meegesleurd door haar twee uitgelaten beste vriendinnen. De vader van één van beiden stond in de verte te wachten bij de auto,
Ze kneep nog snel zachtjes in zijn hand, en dat bleef hij de hele weg naar huis voelen. Hij had een heerlijk gevoel in zijn buik. Hij zong zachtjes en hoorde hoe de merels in de tuinen het na probeerden te fluiten.

Jasper wist alleen nog niet hoe hij het verder aan moest pakken. Moest hij haar op school in de gang, temidden van haar vriendinnen vragen? Wel stoer maar ook wat ongemakkelijk met toeschouwers er om heen. Of hopen dat hij haar nog zag op het slottoernooi van de sportvereniging? Hij had ook geen telefoonnummer van haar. En terwijl zijn gedachten, zoals steeds de laatste twee dagen, met Emma bezig waren, opende hij het boek van Lisa Vonk en las de eerste zinnen.

Het gevoel dat je hebt, en de dingen waar je over nadenkt, soms kun je ze niet goed onder woorden brengen. En dat gevoel van Jasper, die storm in je hoofd en je hart die eerste echte verliefdheid heet, dat gevoel gaf Lisa handen en voeten, woorden en zinnen.
In het boek heette Jasper Elza. Er was nog geen elektriciteit en internet en het speelde in Vlaanderen in 1913, maar dat waren details.
Jasper at die avond weinig en ging vroeg naar zijn kamer. Iets voor twee uur ’s nachts had hij “Een zwaluw of een zomer”uit, maar het bleef nog lang onrustig in zijn hoofd.
In het boek vond Elza een jongen uit haar stad ook heel leuk, maar ze was onzeker. Vond hij haar wel echt leuk of beeldde ze het zich maar in? En wie zette de eerste stap? En wat als de eerste ‘date’, die in het boek ‘afspraakje’ werd genoemd, een beetje tegenviel?
Het boek had ook antwoorden, en hij besloot het voorbeeld van Elza te volgen.
Hij schreef een klein gedichtje over twee voorzichtige egeltjes die elkaar wel leuk vonden. Voegde een PS toe: Ik vind je leuk en wil graag een keer met je naar de film. Zette zijn telefoonnummer erbij en gooide de envelop bij haar in de brievenbus. Hij hoopte dat de hond des huizes de brief niet zou opvreten. Een week later was het ‘aan’.

Emma ging, Joyce kwam. Joyce ging, Eva kwam. Maar Lisa Vonk bleef.
Jasper had binnen een paar weken al haar drie boeken gelezen en daarna vaak herlezen.
Als hij haar las was het net of het zijn gedachten waren, maar toch ook weer niet helemaal. Ze verraste hem met wendingen die hij niet aan zag komen. Ze had gevoel voor humor en schreef dialogen die ook tachtig jaar later nog natuurlijk klonken. En haar beelden en personages ontroerden hem. Ze waren echt.
De drie helderrode kaften stonden gezusterlijk op ooghoogte in zijn grote boekenkast, maar regelmatig lag er één naast zijn bed. Lisa Vonk was een goede vriendin.

Hij was ook meer te weten gekomen over Lisa zelf. De familie was in 1914 uit Vlaanderen gevlucht en had zich in de stad van Jasper gevestigd. De vader was chocolatier en verdiende al snel zoveel geld dat ze een groot huis konden kopen. En hun dochters mochten zonder problemen gaan studeren. Caroline, de oudste, studeerde piano aan het Conservatorium, trad tot aan de oorlog op en werd daarna pianolerares. En moeder van zes kinderen.
En Lisa ging geschiedenis studeren, en schrijven. En toen kwam die ellendige novemberavond, die aan zoveel beloften een einde maakte.
Jasper dacht er regelmatig over na.

Tijdreizen is lastig. En dan vooral naar het verleden. Maar wat natuurkundigen vandaag voor onmogelijk houden, kan morgen misschien toch wel. Dat is het fijne van morgen.
In de buurt van Jaspers huis is een vergeten driehoek, ingeklemd tussen twee wegen en een fietspad. Het is er altijd donker en niet alleen door de dichte begroeing van bomen en struiken. Het voelt er vreemd en Max, zijn hond, wilde er nooit een plas doen. In het langslopen gromde hij naar de donkerste schaduw midden in het perk. Maar dan gooit Jasper een beetje onhandig met de lievelingsbal van Max. Die vliegt de driehoek in. Uit zicht. Max aarzelt even. Maar een lievelingsbal is een lievelingsbal en die moet terug. Max verdwijnt ook in de driehoek. Als even wachten en een paar keer roepen niet helpt moet Jasper ook de driehoek in. Na een paar passen lijken de struiken en bomen hem op te slokken. Gek, hij kan achter zich de weg niet eens meer zien, maar vreemd genoeg ziet hij vijftien meter voor zich een drukke straat met mooie jaren dertig huizen. Terwijl daar toch geen straat loopt. Daar zou een fietspad met grasveld moeten zijn. Hij aarzelt, maar hoort dan Max blaffen.

In een Nederlands fotomuseum is de foto te zien. Het bijschrift luidt:
Lisa Vonk (1914-2008) is tot nu toe de enige Nederlandse auteur die de Nobelprijs voor Literatuur won. Zij ontsnapte op 24 november 1937 ternauwernood aan de dood. Op weg naar een lezing werd zij juist op tijd weggeduwd voor een aanstormende auto door een man die uit het niets leek te komen. Haar zus Caroline maakte net op dat moment deze foto. Haar redder overleefde de aanrijding, maar raakte gewond. Hij herstelde, maar leed aan blijvend geheugenverlies.

Een pakkend verhaal waarin de lezer direct wordt meegenomen in een fantasierijke flashback met een stuk historie en puberliefde erin verwerkt.

— Jury


3. Het pijnlijke familiegeheim

Door: Stefien de Jong uit Vlaardingen

Het laatste waar ik zin in had, was de stoffige zolder opklimmen via het gammele houten trapje, en daar door alle oude spullen heen wroeten. Maar ja - eigen schuld. Ik had zelf tegen pa lopen zeuren dat hij nou eindelijk eens op moest ruimen. Alle spullen verdwenen altijd naar de zolder en hij deed er nooit iets mee. En nu, nu hij last van zijn rug had en die trap niet meer op kon, kreeg hij last van opruimdwang: alles mocht weg. Of eigenlijk: alles moest weg, en ik moest het doen.
 
‘Alles, pa? Zeker weten? Je hoeft niet meer te zien wat ik allemaal in de dozen doe?’ Ik had een stapel ingeklapte lege dozen bij me om aan deze monsterklus te gaan beginnen. Elke vezel in mijn lichaam hoopte dat hij ‘nee’ zou antwoorden, maar ik voelde me toch verplicht om het hem te vragen.
 
‘Eh, ja, ik …’ Even was het stil. Ik keek hem aan en zag de twijfels over zijn gezicht trekken, als een rimpeling door het water. Na een paar seconden antwoordde hij resoluut: ‘Nee, ik wil niet zien wat er allemaal weggaat. Als ik het zie, wil ik het houden. Weg ermee.’

‘Goed, pa. Dan ga ik nu naar boven.’ Terwijl ik wegliep zag ik hem langzaam, met afgezakte schouders en gebogen hoofd, teruglopen naar de bank. Alles aan zijn houding riep ‘Nee!’ maar zijn verstand had de overhand gekregen. En daarmee het besef dat er bijna geen olie meer in zijn levensmotor zat. Wat moest hij nog met al die spullen?

Op de overloop pakte ik de stok en duwde het luik open. Krakend en piepend rolde de trap langzaam naar beneden. Ik keek omhoog, het donkere gat in. Een rilling liep over mijn rug. Deze zolder had me vroeger vaak angst aangejaagd. Als ik in mijn bed lag, kraakte het vaak boven mijn hoofd. De houten vloer en het oude dak leken altijd tot leven te komen als het donker werd. Ik verbeeldde me dan dat oude geesten heen en weer vlogen en me door de vloer aankeken. Soms viel ik weggedoken onder mijn dekbed in slaap maar meestal rende ik zo snel ik kon naar de slaapkamer van mijn ouders zodra ik hoorde dat ze ook in bed lagen.
Ik haalde even diep adem en liep toen langzaam de trap op. Bovenaan de trap zocht ik met mijn hand het lichtknopje. Even later baadde de bovenste verdieping in een helder licht. Met een snelle blik controleerde ik de ruimte. Geen geest te bekennen. Opgelucht stapte ik de zolder op.

Overal stonden dozen en losse spullen. Ik sjouwde eerst wat dozen naar beneden, dan had ik tenminste wat werkruimte. Alles ging in eerste instantie naar de schuur. Als Irado de boel kwam ophalen, zou ik alles buiten gaan zetten. Na uren sjouwen en van boven naar beneden lopen, was ik er helemaal klaar mee. Het zweet stond op mijn voorhoofd, mijn T-shirt plakte aan mijn rug en mijn hart bonkte zo’n beetje mijn ongetrainde borstkas uit. Ik besloot om vandaag nog een laatste keer naar boven te lopen en één doos in te pakken. De rest was dan voor de volgende keer.

In de hoek, rechts van de cv-ketel, stond een ouderwetse kaptafel met een grote spiegel. Er stonden rieten mandjes op, die uitpuilden van de spulletjes. Dit leek mij wel een leuke hoek om te beginnen met inpakken. Ik ging op het stoffige krukje zitten dat voor de kaptafel stond en liet mijn ogen over de spullen gaan. Grote poppenogen staarden mij vanaf beneden weemoedig aan. Ik slikte een opkomende brok weg. Ze had mijn poppen bewaard.

Het was op mijn zestiende verjaardag. Mijn bed stond vol met berenknuffels en poppen. Elk jaar werden het er meer en ik kon van geen enkele afstand doen, tot afschuw van mijn vader. ‘Ach, laat haar toch,’ zei mijn moeder altijd als mijn vader er weer over begon. Maar nu was ik zestien geworden. Ik moest mee naar de tuin. Daar stond een prachtig glimmende rode Puch.

‘Voor mij?’ vroeg ik in opperste verbazing.
Mijn vader liet een sleuteltje voor mijn gezicht heen en weer wiebelen. ‘Ja, voor jou. Mits … je al die babyknuffels van je bed de deur uitdoet.’

Lamgeslagen wist ik niet wat ik moest zeggen. Mijn knuffels waren mijn houvast als het boven kraakte, nu ik niet meer bij mijn ouders in bed kon kruipen. Ik was misschien ouder geworden, maar niet minder bang als ik naar bed ging. Ik keek naar mijn moeder. Nerveus stond ze over haar armen te wrijven. Dit was duidelijk niet haar idee. Mijn vader keek me vragend aan. Ik wist niet wat ik moest antwoorden. Die Puch was echt fantastisch. Maar die kon ik niet mee naar bed nemen. Maar misschien was het ook wel tijd geworden inmiddels. Zestien. Best wel te oud voor knuffels. Ik haalde diep adem en nam een beslissing.

‘Goed. Oké. De knuffels mogen weg.’ De opkomende tranen slikte ik weg.

‘Mooi!’ Blij keek mijn vader me aan terwijl hij me het sleuteltje overhandigde. ‘Vrouw,’ zei hij tegen mijn moeder, ‘als jij die knuffelbende nou even dumpt, gaat Vera een stukje rijden.’

Maar ze had mijn poppen niet weggegooid. Al die jaren lagen ze hier op zolder. Voorzichtig tilde ik ze een voor een op. Ik bekeek ze, drukte ze tegen me aan, rook aan hun stoffige haren. Lola, mijn lievelingspop met de grote bos rode krullen lag er ook tussen. Tot mijn verbazing zag ik dat ze een ketting droeg met een klein sleuteltje eraan. Die had ze nooit gehad. Sinds wanneer had Lola een ketting om?
Ik haalde hem van haar nek en haalde het sleuteltje eraf. Waar kon dat nou van zijn? Ik keek of ik iets op de grond zag liggen. Op de kaptafel liet ik alles door mijn handen gaan. De laatjes van de kaptafel trok ik open. Die lagen vol met fotoalbums. Ik bekeek ze allemaal heel vluchtig, maar zag er niks bijzonders aan.

Ineens viel mijn oog op een klein muziekdoosje. Die stond vroeger ook altijd op de kaptafel. Je moest dan een sleuteltje omdraaien en het danseresje danste dan op de muziek. In het doosje kon je sieraden bewaren. Ik tilde het muziekdoosje op. Het sleuteltje ontbrak. Verbaasd probeerde ik of de sleutel van het kettinkje erop paste. Dat lukte. Ik draaide hem een paar keer rond en liet hem toen los. De danseres begon in de rondte te dansen. Het werkte! Ik klapte het deksel om en legde daarmee de danseres stil. In het doosje lag een klein vergeeld fotootje. Ik pakte hem op. Een oude foto van mijn ouders, blij en vol liefde naar elkaar kijkend, met twee kleine meisjes in hun armen. Ik draaide de foto om. Eva en Vera, 3 september 1971. Eva en Vera? Heb ik een zusje? Ik draai de foto weer om. Wat is dit allemaal? Waarom heeft niemand mij dit ooit verteld? Dan zie ik ineens dat er nóg een foto in het muziekdoosje zit. Ik durf hem bijna niet op te pakken maar doe het toch. Mijn moeder met één kindje in haar armen. Ze kijkt naar het kindje met een blik die ik nooit eerder bij haar heb gezien. Ik draai de foto om. Daar staat de naam van Eva met een kruisje bij de datum van 6 september 1971.
De foto werd wazig voor mijn ogen. De zolder draaide voor mijn ogen. Verdriet en woede waren in mijn hoofd in gevecht met elkaar. Waarom hadden ze mij nooit iets verteld? Ik stond wankel op met de foto’s in mijn hand en ging de trappen af. Verhaal halen bij de vader die nu op een wankel voetstuk stond. Mijn driftige voetstappen hadden mijn vader gealarmeerd. Moeizaam was hij opgestaan om me tegemoet te komen. Met de twee fotootjes dreigend voor me uit, liep ik op hem af.

‘Waarom hebben jullie dit voor me verborgen gehouden?’ En op de niet-begrijpende blik van mijn vader vervolgde ik: ‘Mijn zusje. Ik had een zusje. Waarom wist ik dit niet?’

Mijn vaders ogen puilden zo uit dat ik even bang was dat ze eruit zouden poppen. ‘Hoe ... eh … ‘

Ik wapperde de fotootjes voor zijn ogen. ‘Hier, ik en mijn zusje. En op deze foto mijn dode zusje!

Verbijsterd keek mijn vader naar de foto’s. ‘Hoe kom je …’

‘Maakt niet uit hoe ik eraan kom! Vertel me waarom mij dit nooit verteld is!’

Terneergeslagen strompelde mijn vader terug naar de bank. ‘Goed. Prima. Het leek ons beter het jou nooit te vertellen, want …’

‘Want wat!’ ik spuugde de woorden bijna uit.

‘Ze overleed door jouw armpje’

‘Wat?’

‘Jouw armpje … het lag op haar gezichtje. Ze … ze ademde niet meer.’

Totaal leeg liep ik verdoofd naar boven, naar mijn oude kamer, mijn oude bed, en liet me erop neervallen. Ik pakte het kussen, drukte hem op mijn gezicht en begon te huilen. Boven me hoorde ik de vloer kraken.

Een beeldend verhaal dat de lezer halverwege het geheim volledig lijkt te tonen. De slotzinnen onthullen echter pas waarom dit pijnlijke geheim nooit gedeeld was met de ik-figuur.

— Jury


Eervolle vermelding

Door Diana Houtzager

Ik vond de foto op een regenachtige zondagmiddag. Zo’n dag waarop je besluit eindelijk die oude spullen uit te zoeken. Ik had nog vele dozen vol liggen in een rommelkamertje na de verhuizing van mijn moeder naar een klein appartementje, dus tijd om deze een keer open te maken en te kijken wat er in zit.

Tussen de vergeelde papieren, verjaardagskaarten en oude kiekjes zat hij ineens: een zwart-witfoto van een man in (wat voor mij leek) een ochtendjas met pyjamabroek. Op de achtergrond iets van een rijstveld, met palmbomen die als wachters uit de horizon omhoog staken. En die man… hij keek niet in de camera, zijn blik was iets naar links gericht, alsof er iets buiten beeld zijn aandacht had. Zijn houding was ontspannen, bijna melancholisch. Op de achterkant stond met de hand in inkt geschreven “Mei 1947”.

Ik had deze foto nog nooit eerder gezien. Mijn eerste gedachte was: wie is dit?

Ik nam de foto mee naar mijn moeder. Ze zat zoals gebruikelijk in haar vaste stoel voor de televisie met een kop thee in haar handen. Ze had goede en slechte dagen – sinds haar geheugen haar begon te verraden was het soms moeilijk te weten wat ze nog wist, en wat niet meer terugkwam.

‘Mam,’ zei ik zacht. ‘Kijk eens wat ik heb gevonden.’

Ik gaf haar de foto. Haar vingers, dun en met doorzichtige huid, pakten hem voorzichtig aan. Ze hield hem dicht bij haar gezicht. Ik dacht eerst dat er niets zou komen, dat het weer een lege blik zou worden gevolgd door haar gebruikelijke "Wat moet ik ermee?"

Maar toen gebeurde het. Haar mondhoeken krulden omhoog in een glimlach. Een zeldzame, echte glimlach. Haar ogen werden helder, alsof ze ineens weer wist waar ze was. Ze keek me aan.

‘Papa,’ zei ze zacht.

‘Is dit… is dat opa?’ vroeg ik verbaasd.

Ze knikte langzaam. ‘Ja. In Indië. Hij is daar geweest. Na de oorlog. Hij was als soldaat, maar hij was geen vechter. Papa had altijd een grap klaar. Zelfs daar.’

Het was alsof iemand een sluier optilde in haar hoofd. Ze begon te vertellen — fragmenten, half vergeten zinnen, maar met een warmte die ik zelden nog bij haar zag.
 
‘Hij sprak Maleis,’ zei ze. ‘Had het zichzelf aangeleerd. Ze vonden het daar maar wat grappig, die witte Hollander die hun taal sprak met zo’n accent. Maar hij deed moeite. Hij wilde mensen begrijpen. Niet alleen bevelen geven.’

Ik ging op de bank zitten en luisterde. Mijn moeder vertelde over hoe haar vader als jonge man naar Nederlands-Indië werd gestuurd, kort na de Tweede Wereldoorlog. Hij had de Duitse bezetting meegemaakt, had honger gekend, en toen kwam dit: een nieuwe reis, naar een kolonie in opstand, ver van huis.

‘Hij stuurde brieven,’ zei ze. ‘Altijd netjes, met van die sierlijke letters.

Ze lachte zacht. ‘Hij vertelde dat hij een keer per ongeluk “kambing” zei toen hij “kampung” bedoelde. Wilde zeggen dat hij naar het dorp ging, maar zei dat hij naar de geit ging. De kinderen daar lagen dubbel van het lachen.’

Ik stelde haar vragen, en soms antwoordde ze, soms dwaalde ze af. Maar telkens als ik haar de foto liet zien, kwam ze weer een beetje terug.

‘Hij hield niet van geweld,’ zei ze. ‘Dat zei hij altijd. Hij was er wel, hij moest, maar hij vertelde me later dat hij het liefst met de mensen sprak. Over eten en hun leven, hun cultuur.

Ik keek opnieuw naar de man op de foto. Mijn opa. Iemand die ik maar kort had gekend. Hij was gestorven toen ik nog jong was. Mijn moeder had zelden over hem gesproken. De oorlog, en zeker Nederlands-Indië, was nooit een onderwerp geweest in ons huis. En toch zat hij hier ineens, tussen ons in, levend geworden door één oude foto.

Later die week zocht ik verder in de dozen. Ik vond een brief van hem. Geadresseerd aan mijn oma. In sierlijk handschri[ schreef hij:
"Vandaag heb ik nasi goreng leren maken van een oude vrouw die haar kookstel onder een bananenblad had gebouwd. Ze lachte toen ik haar vroeg wat sambal oelek betekende. En ik moet zeggen: ik heb gehuild van de hitte, maar het was heerlijk. Ik leer hier elke dag iets nieuws. Over mensen, over warmte. En ik verlang naar huis, maar ook… ik ben hier graag. Is dat vreemd?"

Ik las de brief hardop voor aan mijn moeder. Ze luisterde, haar ogen gesloten, een vage glimlach op haar gezicht.

‘Dat was hij,’ fluisterde ze. ‘Altijd nieuwsgierig. Altijd vriendelijk.’

Die foto kreeg een lijst. Hij hangt nu aan de muur in mijn woonkamer, naast andere familieportretten. Niet verborgen in een doos, maar zichtbaar. Want mijn opa, de onbekende man op die oude foto, bleek een verhalenverteller, een vredelievende soldaat, en iemand die een vreemde taal leerde om zich minder vreemd te voelen.

Die ene foto is meer geworden dan een stuk papier. Hij is een brug tussen generaties. Tussen oorlog en vrede. Tussen vergeten en herinneren.

Mijn moeder weet inmiddels vaak niet meer wie ik ben. Maar als ik haar de foto laat zien, zegt ze nog steeds: ‘Papa. In Indië.’ En dan glimlacht ze.

En dat is genoeg.

Een liefdevolle zoektocht naar de geschiedenis van de grootvader tijdens diens diensttijd in Nederlands-Indië. De persoonlijke dimensie verdient het respect dat in elke zin doorklinkt.

— Jury