De marinier

Met een zucht leg ik mijn pen neer. Ik kijk op de klok aan de muur. Het is negen uur in de ochtend. Hoelang ik heb zitten schrijven weet ik niet, maar ik heb er wel kramp van in mijn hand. De doorgaans traag tikkende klok versnelt zijn slag zodra ik begin te schrijven. En dat terwijl ik zo veel te vertellen heb. Nu het nog kan. Nu ik het nog weet.

Ik voel mezelf afglijden en vind geen grip om de rit naar beneden te stoppen. Of op zijn minst af te remmen. Steeds dingen vergeten, en gezichten en namen, … ik vind het verschrikkelijk. Mijn grote angst is dat ik straks mijn man en kind niet meer herken, dat ze vreemden voor me worden. Maar ook het kwijtraken van mijn herinneringen is een grote angst. Hoe leeg is mijn leven als ik die niet meer heb. Dus schrijf ik ze op, zo vaak ik kan.

Mijn man ligt nog te slapen. Hij is niet zo’n vroege vogel als ik. Ik schenk nog een kopje thee in uit de pot die wordt warm gehouden door een waxinelichtje, en pak mijn pen weer op. Nog eventjes dan, tot Jaap uit bed is. Ik wiebel de pen tussen mijn vingers heen-en-weer. Welke herinnering ga ik nu opschrijven? Mijn gedachten schieten alle kanten op en ik krijg er geen vat op. Ik besluit de punt van mijn pen op het papier te zetten en dan gewoon te gaan schrijven. Dan zie ik wel wat eruit vloeit. En als vanzelf komen de woorden. Ik schrijf over de beëdiging van onze zoon Arnoud, onze marinier. Over hoe trots we waren toen hij trouw beloofde aan de Koningin. Terwijl ik over hem schrijf, herbeleef ik het moment. Wat een heerlijk gevoel! Ik voel dat ik glimlach. De herinnering staat weer op mijn netvlies. Goddank! Als ik niet gewoon was gaan schrijven, was ik hier niet op gekomen.

Jaap is inmiddels zijn bed uit gestommeld en komt de woonkamer in.
‘Hallo, mijn lief.’ Hij komt schuifelend en wat wankel naar me toe, en geeft me een kus. ‘Wat doe je?’ vraagt hij, terwijl hij me over mijn wang wrijft. Hij kijkt me aan met een warme glimlach. Een glimlach die zijn gezicht in duizend scherven breekt. Ik kan uren kijken naar zijn doorleefde gezicht. Elke groef heeft zijn eigen verhaal. En ik lees zijn gezicht zo graag. De laatste tijd zijn er groeven bij gekomen, zie ik. Het breekt mijn hart als ik me realiseer dat dat door mij komt. Ook al kan ik er zelf niks aan doen. Zijn bezorgdheid om mij tekent een nieuw verhaal op zijn gezicht. Ik probeer de opgekomen emotie weg te slikken, hopende dat hij het niet ziet.
‘Ik schrijf.’ Ik wijs naar het schrift voor mij op tafel. Hij legt zijn hand wat beverig op de mijne. Ook zijn oude dag komt niet zonder gebreken. ‘En jij?’
‘Nog niks, ik ben net uit bed. Maar ik kom even bij je zitten.’ Hij schuift langzaam de stoel naast mij naar achter en laat zich er dan voorzichtig op neerploffen. ‘Mag ik het lezen?’
Ik schud mijn hoofd. ‘Nog niet.’
‘Wanneer mag ik het dan lezen?’
‘Als ik mijn herinneringen kwijt ben,’ zeg ik zacht terwijl ik hem aankijk. ‘Dan hoop ik dat je mij eruit wilt voorlezen.’
‘Ach, mijn lief toch.’ Ik hoor hoe zijn stem breekt. Het blijft stil. Hij heeft even tijd nodig, weet ik. Hij sluit zijn ogen niet voor de realiteit maar heeft moeite met het accepteren ervan. Naast elkaar zitten we stil aan de tafel. Zo zitten we vaak. De stilte voelt na een leven samen niet oncomfortabel. De stilte is als een warme deken waar we samen onderkruipen.
Na een tijdje vraagt hij: ‘Wil je me dan vertellen waarover je geschreven hebt?’
Dat doe ik liever dan hem nu mijn schrift te laten lezen, dus ik vertel hem dat ik zojuist over Arnoud zijn beëdiging geschreven heb. En hoe trots ik me weer voelde toen ik daaraan dacht.
‘Wat een mooie herinnering.’ Jaap zijn ogen worden vochtig.
‘Ja, heel mooi,’ zeg ik instemmend. ‘Wat mis ik hem. Ik vind het zo jammer dat we hem tegenwoordig zo weinig zien.’
Jaap kijkt me aan. Hij pakt mijn hand en bukt zijn hoofd om er een kus op te geven. Als hij zijn hoofd weer optilt, zie ik verbaasd hoe een traan langs zijn neus rolt. Hij geneert zich denk ik, want hij wrijft snel met zijn andere hand de traan weg.
‘Mis je hem ook zo erg?’ vraag ik voorzichtig.
Hij knikt bijna onzichtbaar. Ik zie hoe zijn blik naar het dressoir gaat, naar de grote foto van onze Arnoud. Mijn blik volgt de zijne. ‘Wat een prachtige vent, hè?’ vervolg ik. ‘Hij komt vast weer snel thuis.’
Jaap geeft geen reactie. Ik maak me met moeite los van de foto en kijk Jaap vragend aan. Hij kijkt nog steeds naar het dressoir, zie ik, maar zijn ogen zijn niet meer gericht op de foto. Hij kijkt naar de mooie vaas ernaast. Even begrijp ik niet waarom hij daarnaar blijft kijken. Tot ineens het besef me bij mijn strot grijpt: onze zoon is al jaren thuis.

Geschreven door: Stefien de Jong